Mei 2006
Het einde van mijn derde bacheloropleiding doemt op. Het wordt de eerste die ik ga afmaken. Vijf jaar lang heb ik ongeïnteresseerd edoch braaf mijn punten gehaald, hoppend van opleiding naar opleiding. Voor wat? vraag ik me nu af. En wat als ik straks klaar ben?
Ik heb geen antwoord. Van de master-opleidingen die zogenaamd op mijn bachelor aansluiten, word ik minder dan lauw. Werken dus? Leuk idee, maar waar dan? En met welk verhaal? ‘Ja, hoi, ik weet niet waarom ik hier ben. Ik weet niet zo goed wat ik kan en ook niet wat ik wil. Ik ben wel klaar met studeren. Kijk, hier is mijn diploma.’
Het is een ongemakkelijk besef, maar eigenlijk is het geen besef. Dit moment is komende sinds ik vijf jaar geleden aan mijn eerste studie begon. Nu ligt het gat echter voor mijn neus in plaats van aan de horizon. Ik kan het niet meer voor me uitschuiven.
Na een paar weken van onzekerheid en zelfs angst is er een resoluut besluit. Ik ga deze weg niet afsluiten met een onbevredigd gevoel. Ik kan — móet — hier een positieve zwengel aan geven.
Ik hoef mezelf niet aan te sporen; het besluit is er gewoon ineens. Het is niet te laat om mijn leren zelf vorm te geven.
Op een zonnige lentedag begin ik een speurtocht naar vakken die me boeien en leuk lijken. Ze blijken er te zijn, meer dan ik dacht. Ik mis alleen de juiste vooropleiding.
Eerder zou ik de handdoek nu al in de ring hebben gegooid, maar nu neem ik contact op met de hoogleraren van drie vakken die me het meeste trekken. Alle drie geven ze dezelfde boodschap: ‘Als je het er doorheen krijgt bij de examencommissie, ben je van harte welkom.’
Enthousiast schrijf ik een verzoek. De examencommissie reageert prompt: ‘Je verzoek druist in tegen deze en die regels, dus wordt niet goedgekeurd’. Ik lees de zin en mijn hoofd roept zie je nou wel dat het weer niet kan!, maar meteen daarna word ik benieuwd. Klopt dit wel?
Ik snor het examenreglement van de universiteit op. Lang hoef ik er niet doorheen te spitten: de regels waar de examencommissie zich op beroept, bestaan niet. Ik reageer met een bezwaarschrift dat eveneens wordt afgewezen, weer op basis van regels die niet op papier blijken te staan. Ik bekijk mijn opties en blijk me te kunnen richten tot het College van Beroep voor de Examens. Dat is een soort ‘hooggerechtshof’ van de universiteit.
Tot een hoorzitting komt het niet. Een week voor de start van het nieuwe collegejaar, bijna vier maanden na mijn eerste verzoek aan de examencommissie, krijg ik een kort bericht: ‘Wij zien geen reden tot afwijzing van uw verzoek. We wensen u succes met het volgen van het door uzelf samengestelde programma.’
Ik begin aan mijn leukste schooljaar ooit. Voor het eerst voelt studeren als mogen in plaats van moeten. Voor het eerst zijn de cijfers die ik haal (de hoogste ooit) een teken van enthousiasme. Gaandeweg voel ik een kracht in me opwellen. De kracht om te gaan voor iets dat levendig voelt, zelfs wanneer anderen zeggen dat het niet kan.
Anderhalf jaar later is het januari 2008 en ben ik klaar, afgestudeerd, met lof. De wereld ligt aan mijn voeten. Als ik iets wil, dan kan ik het. Let’s go.